Categorie: Geschiedenis/folklore – History/folklore

Hemelsleutel… even pleisteren bij een plantje

hemelsleutelEen aantal weken geleden dook op de Kruidenmand-mailinglijst een vraag op naar de Hemelsleutel, het ‘pleisterplantje’, en dat zou de Sedum spectabile zijn, een soort vetkruid dat je vaak in tuinen ziet, en dat rond deze tijd van het jaar volop in bloei staat, en de laatste vlinders lokt.
Vervolgens werd er op gewezen dat er wel wat naamsverwarring bestaat rond die plant.
Lees verder “Hemelsleutel… even pleisteren bij een plantje”

Kweepeergelei

(Zie hier voor recepten)

Kweepeergelei

Ja, nog een keer kweeperen… Ruim een maand geleden had ik het er al een keer over. En intussen raken de kelderrekken stilaan voller. Na de bessenconfituur in het begin van de zomer, is het nu de beurt aan de kweepeergelei en de membrillo. Dat is ook weer zo’n Portugese specialiteit: kweepeerpuree die met suiker wordt ingekookt tot het een massa die zo stijf is dat je er blokjes van kan snijden. De bereiding dankt zijn stijfheid niet aan koken op hoog vuur waardoor het geleerpunt bereikt wordt, maar door de massa zo lang in te koken dat ze door het ‘gebrek aan vocht’ stijf wordt. Je kan bijna spreken van geconfijte kweepeerpuree. Het wordt in Spanje en Portugal geserveerd met sterk smakende kazen, zoals Manchego, maar het is ook heel erg lekker met een blauwe kaas zoals Roquefort of Stilton.
Op de foto zie je de potjes gelei die ik dit weekend kookte en die nu nog staan af te koelen… De dieprode kleur, die zo contrasteert met het heldergeel van de rijpe kweepeer, is op de foto nog wat oranje uitgevallen… Maar hij is inderdaad zo mooi helder doorschijnend als op de foto.
(Het ondoorzichtige potje bovenop is Membrillo van een weekje geleden.)
Kweepeergelei wordt door veel mensen als een echte delicatesse beschouwd. Het zou het favoriete broodbeleg van wijlen koning Boudewijn geweest zijn, maar hoeveel waarheidsgehalte die bewering heeft? Een uitspraak daarover laat ik liever aan royalty-watchers over.
De bereiding op zich is niet moeilijk, maar vraagt tijd, veel tijd. Gisterenmiddag heb ik een kilo of drie kweeperen gewassen, in stukken gesneden en van hun klokhuizen ontdaan. Die deed ik vervolgens in een grote pan met dikke bodem, en daar ging zoveel water bij dat ze ruim onder stonden. Aan de kook brengen, en dan gedurende een uur of twee heel zachtjes tot moes laten koken. (En dan merk je al dat langzaamaan het kookvocht wat rozig gaat kleuren.)
In de loop van het koken duw ik de stukjes kweepeer plat met een houten lepel. Op het eind van de kooktijd heeft de brei de consistentie van erg vloeibare appelmoes. Die doe je dan in een kaasdoek, en laat je – zonder uitknijpen! – gedurende een uur of twaalf uitdruppen.
Voor 1 liter vocht reken je 750-800g suiker. Het sap aan de kook brengen, suiker toevoegen en laten oplossen, opnieuw aan de kook brengen en dan op hoog vuur laten doorkoken tot het geleerpunt bereikt is. Dat controleer je door regelmatig een druppel op een koud schoteltje te laten vallen. Als je daar na een klein minuutje tegen duwt, en het oppervlak rimpelt, ben je zover… Maar dan kan, afhankelijk van de hoeveelheid gelei, wel anderhalf tot twee uur duren, en je blijft bij voorkeur continu roeren (opdat de warmte gelijkmatig verdeelt raakt in die grote massa stroperig vocht). Intussen zie je de gelei langzaamaan steeds donkerder rood kleuren. En zo staan hier dus weer 8 potjes af te koelen… Over enkele dagen nog wat membrillo koken, en dan is de voorraad weer ruim voldoende voor een jaar. De mispels moeten immers ook nog komen!!!
(Onlangs vertelde iemand me, dat zij haar kweepeergelei gewoon met geleersuiker maakt, heel kort koken dus, en dat zij hem dan kleurt met frambozensap. Dat is ook een mogelijkheid natuurlijk, maar ik hou op dit vlak meer van ’the real stuff’…)

Verse kweeperen zijn bedekt met een laagje dons. In de 17de eeuw (aldus Monty Don in zijn boek over Tuinieren) zou men dat donzig laagje van de vruchten afgeschraapt hebben en het, vermengd met honing, als een haargroeimiddel hebben gebruikt. Het sap werd gebruikt als remedie bij oedemen en astma, en uitwendig bij oogontsteking en huidzweren. Zoals ik vorige keer vertelde, wordt de kweepeerpittengel nog altijd gebruikt bij de behandeling van huidirritaties.
Op de site van Plants for a Future vond ik, dat de gel die je bekomt door de pitten in water, niet in alcohol dus, te weken, ook wel inwendig gebruikt wordt omwille van de verzachtende en slijmvliesherstellende eigenschappen bij luchtwegaandoeningen bij kinderen… Maar ik denk dat je dan wel erg veel pitten nodig hebt!
Diezelfde site schrijft volgende eigenschappen aan de vrucht toe: samentrekkend, eetluststimulerend en spijsverteringondersteunend, vochtafdrijvend, hoestbevorderend en slijmvliesherstellend, verkoelend, stimulerend, tonisch en herstelbevorderend, en het ondersteunt het hart. Verder noemt men de kweepeer ‘antivineus’, waarmee bedoelt wordt dat de plant een rol kan spelen in de ondersteunende therapie van alcoholverslaving. Deze term ben ik overigens op andere plaatsen nog nauwelijks tegengekomen.
De onrijpe vrucht en haar sap is erg wrang en samentrekkend, en een siroop van dat onrijpe sap wordt dan ook gebruikt voor de behandeling van diarree. Het is niet alleen door de aanwezigheid van samentrekkende tannines, maar ook door het hoge pectine gehalte dat het fruit bij diarree effectief is. Anderzijds maakt dat pectine (een oplosbare vezel) dat ook bij obstipatie een bruine boterham met een dikke laag kweepeerjam geen slechte keuze is…

Smakelijk!

De geschiedenis van de boerentuin… (I) De Romeinen

Tja, het blog-animo wil maar niet terugkomen… Ik heb nu echt helemaal niet meer het excuus dat ik nog zo verschrikkelijk in vakantiestemming ben. Druk, ja dat geldt nog steeds, maar dat geldt volgens mij tegenwoordig voor (bijna) iedereen.
Druk met andere dingen, ja, dat is misschien nog het eerlijkste… Ik ben weer intensiever aan het handwerken de laatste tijd (patchwork en quilten), en heb weer regelmatiger een boek ter hand genomen.

De laatste weken hebben ik wat gelezen in ‘Der Bauerngarten im Wandel der Zeiten’ van Dr. Eleonore Hohenberger. Ik kocht het boekje in het begin van de zomer, en het was de luttele vier Euro nog wat die ik ervoor betaalde echt wel waard.

De auteur beschrijft in een goeie 50 bladzijden hoe de boerentuinen zich in Europa ontwikkeld hebben doorheen de jaren heen.
In Midden- en West-Europa was er hooguit sprake van een beetje akkerbouw toen in China, India, het Midden-Oosten maar ook in Griekenland en Rome al sprake was van een duidelijke tuincultuur. In de eerste eeuw na Christus spotte de Romeinse schrijver Tacitus zelfs met de armzalige tuintjes van de Germanen en de Galliërs, waar behalve wat kool, rapen, wat schrale (wilde) peentjes en peulvruchten nauwelijks iets groeide. Inderdaad was er in de oorspronkelijke flora van onze contreien weinig te vinden dat als groente te telen viel, al voorzag de natuur het dieet wel rijkelijk van fruit: uit archeologische vondsten blijkt dat bessen van sleedoorn en meidoorn, inheemse vogelkers, wilde appels en peren, hazel- en beukenootjes in grote hoeveelheden verzameld werden. (Planten als veldsla werden pas vanaf de late middeleeuwen aan het dieet toegevoegd.)
Maar al gauw nadat de Romeinen onze streken hadden veroverd en ze her en der hun villa’s bouwden, legden ze er de eerste tuinen aan met zuiderse planten. Al gauw werd er tot in het zuiden van Zweden aan wijnbouw gedaan, waaruit je al kan afleiden dat er in die periode hier een warmer klimaat heerste dan nu.
Een aantal planten die we nu als inheems beschouwen, werden rondom het begin van onze tijdrekening door de Romeinen in onze streken ingevoerd, waaronder bijvoorbeeld verfplanten als de wede (Isatis tinctoria) en de wouw (Reseda luteola), maar ook groenten als tuinkers, looksoorten, rammenas… Plinius de oudere schreef over die knollen:

De rammenas verlangt een losse, vochtige bodem, heeft geen bemesting nodig en is met wat strooisel tevreden. In koudere klimaten gedijt de plant zo goed, dat ze in Germanië zo groot als een babyhoofdje worden.

Jawel hoor! blijkbaar maakte de Romeinen dus ook al gebruik van mulch!
Andere nieuwe groentensoorten die in onze contreien geïntroduceerd werden, waren selder, rapen en enkele koolsoorten.
Ik was heel verbaasd in het boekje te lezen dat ook amarant in die periode in onze streken werd ingevoerd. Tot nu toe dacht ik, dat amarant een van oorsprong Zuid-Amerikaans plantengeslacht was. Maar inderdaad, de ‘Amarant’ uit het Duitse boekje is Amaranthus lividus (syn. Amaranthus blitum), in het Nederlands kleine Majer, in het Duits ‘Gemüse-Amarant’, en die plant komt hier inderdaad al sinds de oudheid voor. Oorspronkelijk werd de plant als groente geteeld, maar is uit de tuinen ontsnapt en verwilderd.
Peulvruchten, waaronder linzen, tuinbonen en vooral erwten, werden al langer voor de Romeinse invallen gekweekt, en bleven belangrijk als bron van koolhydraten en in mindere mate van eiwitten (dat vooral uit vlees werd gehaald). Op de aardappel moest immers nog anderhalf millenium gewacht worden…
Kruiden als look, dille, koriander, bonenkruid en tijm kwamen als smaakverbeteraars de al lang bekende karwei vervoegen.

Ook heel wat fruitsoorten werden hier onder de Romeinse overheersing ingevoerd. In die periode waren al acht appelvariëteiten bekend, zeventien peren, drie soorten kweeën, enkele pruimen en verschillende soorten kersen, zowel rode, met een zacht schilletje, als witte, die door hun harder velletje beter tegen vervoer bestand waren, als bonte variëteiten.
Er is weinig bekend over de geneeskruiden die in die tijd in de tuinen werden aangeplant. We weten dat hondsdraf een bekend kruid was, dat gebruikt werd bij de behandeling van wonden, en ook het duizendblad werd toegepast omwille van zijn bloedstillende eigenschappen. Allicht was er nog heel wat kennis voorhanden over andere kruiden, maar op dit ogenblik weten we daar helaas weinig over.

Nadat de Romeinen verdreven waren, was er waarschijnlijk een verval in de tuinkultuur hier ten lande…
Pas vanaf ongeveer de vijfde eeuw van onze tijdrekening zien we een belangrijke nieuwe invloed opduiken…

Wilgenroosje

WilgenroosjeHet wilgenroosje is een plant die ik eigenlijk al mijn hele leven ken. Als kind vond ik het een erg mooie bloem: zo groot, zo roze… maar in de loop van de jaren ging het steeds meer een doodgewone plant worden… opslag op braakliggende velden, na brand of na het kappen van bos. Niks bijzonders, en dus de moeite van het bekijken nauwelijks waard.
Tot ik de plant een paar jaar geleden herontdekte, en de schoonheid van de bloemen zag… Ja, als je die plant nog eens van uit de verte ziet, ga er dan eens wat dichter bij, ga door je knieën (hoewel… soms groeit de plant tot manshoog), en bekijk de afzonderlijke bloemen eens…

Ik hoorde overigens ooit een mooi verhaal over het wilgenroosje, een verhaal om aan kinderen te vertellen als je op een wandeling langs een open plek in het bos plots een groep wilgenroosjes ontwaart, het verhaal over hoe het wilgenroosje ontstaan is:

Er leefde eens een groep elfen onder een struik met roze rozen. Niet ver daarvandaan, in de holle stam van een oude knotwilg, woonde een kabouterfamilie. Erg veel gingen die wezens niet met elkaar om, maar toch gebeurde op een keer het onvermijdelijke: een elfenjongen en een kaboutermeisje werden hartstochtelijk verliefd op elkaar. Ze wilden niets liever dan met elkaar trouwen, maar ondanks ruzies, ondanks smeken, ondanks vleierijen, bleven beide families aanvankelijk onverbiddelijk: elfen en kabouters trouwen niet met elkaar, punt uit.Chamerion angustifolium - Wilgenroosje Kaboutermeisje en elfenjongen bleven mekaar stiekem ontmoeten, tot op een bepaald ogenblik de stamoudsten van beider families met elkaar in conclaaf gingen… Besloten werd dat als de twee geliefden er echt voor wilden kiezen om met elkaar verder te gaan, dat dit zou worden toegestaan, maar dat die keuze zou inhouden dat ze voorgoed hun elfen- en kaboutergedaante zouden verliezen. En zo kwam het, dat uit de liefde van het kaboutermeisje en de elfenjongen een nieuwe plant ontstond, die bloemen droeg in de kleur van de rozen op de rozenstruik van de elfenfamilie, en de smalle blaadjes en het zaadpluis als de wilg waar de kabouters hun stamhuis hadden…

Op medicinaal vlak is het wilgenroosje een plant die weinig bekendheid geniet. In ‘King’s American Dispensatory‘, een boek uit 1898, wordt in dit verband al gezegd:

“Wilgenroosje heeft als medicinale plant nooit een hoge status bereikt, zoals wel vaker het geval is met medicijnen die niet giftig zijn, of waaruit scheikundigen de actieve stof nog niet hebben kunnen isoleren. Maar dat de plant op medicinaal vlak weinig aanzien geniet, is niet haar fout, want voor zomerse buikgriepjes is het vaak een remedie die haar gelijke niet kent.”

Ook Henriette Kress noemt in haar blog met name darmproblemen (o.a. tgv Candida) als een belangrijke indicatie voor wilgenroosje.
Bij Geert Verhelst daarentegen komt het gebruik bij diarree en andere darmklachten pas op de laatste plaats. Voor hem is wilgenroosje vooral een ontstekingswerend kruid met een ontzwellend effect op de prostaat, en komt benigne prostaathypertrofie en de ermee gepaard gaande plasproblemen daarom als indicatie op de eerste plaats. Dit gebruik van wilgenroosje is nog niet zo heel oud. Ik meen te weten dat in de literatuur Maria Treben de eerste geweest is die het kruid om die reden heeft aanbevolen, al geeft zij de voorkeur aan de verwante soort Epilobium parviflorum (viltige basterdwederik).
Ook Bruno Vonarburg geeft dezelfde indicatie, en ook volgens hem zou de viltige basterdwederik toch de meest werkzame soort zijn. Het is trouwens niet zo gek dat deze auteur beide planten in één adem vermeldt: Viltige basterdwederik (Kleinblütiges Weidenröschen) en het Wilgenroosje (Schmalblättriges Weidenröschen) werden botanisch tot enkele jaren geleden allebei tot het geslacht Epilobium (Basterdwederik) gerekend. Pas vrij recent werd het wilgenroosje in het geslacht Chamerion ondergebracht. De geslachten Epilobium en Chamerion zijn op medicinaal gebied echter heel vergelijkbaar, en Henriette Kress raadt aan de soort te gebruiken die in jouw buurt het meest voorkomt.

Zoals uit het citaat uit King’s American Dispensatory al kan blijken, is wilgenroosje een erg veilig kruid. Zelfs Geert Verhelst noemt geen enkele nevenwerking of contra-indicatie. Wel vermeldt hij een mogelijk interactie met medicijnen tegen BPH (goedaardige prostaathypertrofie), en is dus in die gevallen controle van een arts zinnig.

Ons plaatselijk onkruid

Rosa canina - Hondsroos

Vroeger dan andere jaren staan de rozen in de tuin alweer mooi in bloei.
In de haag slingeren een paar liaanrozen (die er anders uitzien dan hun naam beloofde, dus allicht een andere cultivar), in de voortuin staat een ouderwets ogende Bourbonroos (‘Honorine de Brabant’) met van die dikke, heerlijk geurende roze met rood gestreepte pompons. Tegen de schuur aan klimt een onbekende donkerrode roos die we erfden van de vorige bewoners, en in één van de borders in de achtertuin staat een apothekersroos (Rosa gallica ‘officinalis’).
Maar hoe mooi of heerlijk geurend die cultivars ook zijn, de hondsroos heeft toch wel een bijzonder plekje in mijn hart.
‘Ons plaatselijk onkruid’ noemen we haar graag, omdat overal in de tuin zaailingen opduiken. We hebben bij het aanplanten van de meidoornhaag rondom de tuin daar ook een paar hondsrozen in geplant, en die hebben zich sindsdien vrolijk uitgezaaid. De hondsroos is een inheemse, enkelbloemige lichtroze roos, die je als een solitaire struik kan aanplanten, maar ook als klimroos in een ongeschoren haag of in een andere struik. In dat laatste geval plant je de roos best aan als de haag of struik nog niet te hoog is: De hondsroos houdt van veel licht en zon. Als je ze op een te donker plekje aanplant, heb je kans dat ze gaat treuren. wij hebben ze tegelijk met de rest van de haag aangeplant, en dus heeft de roos zich, op zoek naar licht, in de haag omhooggewerkt.
De hondsroos als solitaire struik wordt niet hoger dan een meter of twee, tweeënhalf, maar als ‘klimroos’ kan ze een veelvoud van die hoogte bereiken.

Rosa 'Goldfinch' (?)De gevuldbloemige rosen in mijn tuin vind ik ook mooi, en ook de geur is natuurlijk een punt, maar net zoals ik al schreef over de bescheiden charme van veel wilde planten een paar dagen geleden, houd ik van de teerheid van de eenvoudige vijf blaadjes van de hondsroos, rond de krans van meeldraden. Ze bloeit maar kort, en al zijn haar afzonderlijke bloemen groter dan die van de gele liaanroos op de foto, ze vallen iets minder op, omdat ze niet in groepjes bij elkaar staan, en daardoor niet hetzelfde waterval-effect veroorzaken… Maar de bijen zoemen veel enthousiaster rond de hondsroos, en in de late winter zijn de vogels blij met de taaie bottels…
Vandaag deed ik trouwens een leuke ontdekking: Ik maakte een wandelingetje door de tuin, en sloeg op ‘het veld’ (een nog braakliggend deel van de tuin) een paadje in dat ik zelden nam. En daar, tussen de opslag van berken, stond een rozelaar te bloeien… Dat is op zich dus niet vreemd, want ‘overal’ in de tuin ontkiemen zaailingen van de hondsroos. Ik had de struik dus ook al wel eerder gezien, maar nooit eerder bloeiend. En het blijkt dit keer geen hondsroos te zijn, maar een struik met kleinere, witte, enkelbloemige roosjes die in heerlijk geurende trosjes bij elkaar staan.

Rosa multiflora - veelbloemige roosEen paar honderd meter hiervandaan, in de berm van het jaagpad langs het kanaal Dessel-Kwaadmechelen, is een haag met vooral inheemse struiken aangeplant, en daar bloeit een volgens mij identiek roosje. Allicht dus een zaadje dat door een vogel daar opgesnoept en bij mij uitgepoept is… Ik kan met dit ‘onkruidje’ alleen maar blij zijn: wanneer ik op een juni-ochtend met zoonlief naar school fietste langs het kanaal, dronk ik altijd met volle teugen die zachte rozengeur in, en nam me telkens opnieuw voor, eens op zoek te gaan naar een zaailing… en die heb ik tenslotte dus gevonden: hij zocht zelf een plekje in mijn tuin uit!
Edit: intussen weet ik dat dit de veelbloemige roos, Rosa multiflora is. Een uit Azië afkomstige botanische roos, die in Amerika hier en daar als ‘invasive species’ wordt beschouwd, maar hier niet zo verschrikkelijk woekert – maar zich wel behoorlijk uitzaait.
Veel mensen verkiezen gevuldbloemige rozen, en natuurlijk is daar niks op tegen… zelf vind ik die hele ouderwetse dikke pompons ook prachtig (’theerozen’ kunnen mij minder bekoren). Maar ik probeer zelf toch zoveel mogelijk enkelbloemige planten in de tuin te zetten. In gevuldbloemige exemplaren vinden bijen niks meer van hun gading en bij rozen zal je ook nooit bottels zien… en bottels brengen in de winter weer vogels naar je tuin. Hoe dat komt? Die extra bloemblaadjes, die ontstaan niet zomaar uit het niets… dat zijn eigenlijk omgevormde meeldraden… En dus zijn de meeste gevuldbloemige cultivars (niet alleen rozen, maar ook ander bloemsoorten) veel minder vruchtbaar dan enkelbloemige variëteiten.

Bourbonroos 'Honorine de Brabant'En als er al nectar voorhanden is, dan raken bijen en hommels in zo’n dikke pompon veel moeilijker bij de bron.
Maar eerlijk is eerlijk: deze ‘Honorine de Brabant’ vind ik prachtig: haar vorm doet me denken aan die oude rozen op eeuwenoude schilderijen… Weelde… en de geur van dit exemplaar is overweldigend… Ja, gevuldbloemige rozen vinden dus wel degelijk genade in mijn ogen, maar enkel op voorwaarde dat ze hun geur mee hebben!
En zelfs dat niet altijd: Ik had het al over de roos die we erfden van de vorige eigenaars van ons huisje. Tegen de schuur staat een diep-donkerrode leiroos. Die roos geurt nauwelijks, maar ze combineert zo prachtig met de kanten bloemschermen van de vlier waar ze naast staat, dat ook deze mijn hart weer sneller doet kloppen.
Tja, ik vrees dat ik het niet kan ontkennen… Ik hou van rozen in heel veel vormen en kleuren en maten (zolang ze er maar wild of ouderwets genoeg uitzien…) en ik ben dan ook heel blij dat sommigen ‘ons plaatselijk onkruid’ vormen….

Geniet van het lange Pinksterweekend!

AnneTanne

Bryonia dioica – Heggerank

Bryonia dioica - Heggerank.  Mannelijke bloem

Als geneeskruid is de Heggenrank (terecht) helemaal in onbruik geraakt, maar toch vind ik het een boeiende plant… In de winter zie je er helemaal niks van, en in het voorjaar schieten er plots talrijke slappe stengels met malse bladeren uit de wortel, die zich met behulp van ranken in het struikgewas omhoog werken. Het is trouwens die manier van plots opduiken die de plant haar botanische geslachtsnaam ‘Bryonia’ bezorgde: De wortel is terug te vinden in het Griekse βρὐον / bryon, dat iets als ‘overvloedig spruiten’ betekent.
Ik kocht een paar jaar geleden een plantje bij Ecoflora, omdat ik het kruid in onze vorige tuin in Lier al zo’n leuke groeier vond. Maar ik zou ook op zoek moeten gaan naar een vrouwelijk plant… al schijnen die veel minder voor te komen dan de mannelijke. (De soortnaam ‘dioica’ betekent ’tweehuizig’, een plant dus die ofwel enkel mannelijke, ofwel enkel vrouwelijke bloemen draagt.)

De Heggenrank heeft ondergronds een stevige wortel, die met de jaren steeds groter kan worden. De wortel vertoont wel wat gelijkenis met die van de Alruin (zeker als hij wat wordt bijgesneden), en werd daarom wel eens gebruikt als surrogaatalruinmannetje (vaak zonder vermelding van de echte aard!). In een Frans geschrift uit 1815 (Secrets merveilleuses de Petit Albert) wordt verteld hoe een arme boer plotseling over veel geld kon beschikken. Hij zou een boerin die werd lastiggevallen hebben verdedigd, en als dank leerde ze hem om uit een heggenrankwortel ‘alruin’mannetjes te snijden… En als je weet dat in die tijd een Alruinmannetje tot 100 Thaler kon opbrengen…
Dr William Turner, die wel eens als de vader van de Engelse botanie wordt beschouwd, beschrijft hoe heggenrankwortels worden bijgesneden, en hoe er zelfs gierstzaadjes in gezaaid worden die ontkiemen tot een ‘baard’:

“The rootes which are counterfited and made like little pupettes or mammettes which come to be sold in England in boxes with heir and such forme as a man hath are nothyng elles but foolishe trifles and not naturall. For they are so trymmed of crafty theves to mocke the poore people with all and to rob them both of theyr wit and theyr money”

In het Engels heet de plant trouwens nog steeds: English Mandrake.

In Duitsland bestond het gebruik, dat jonge, trouwlustige meisjes schijfjes van de heggenrankwortel in hun schoenen stopten wanneer ze naar de kermis gingen, terwijl ze zegden: “Körschenwurzel in mei Schuh, Ihr Junggesellen lauf mir zu’.
Elders in Duitsland bestond het gebruik om bloed van een jichtlijder in een uitgeholde wortelknol te doen en die te begraven. Wanneer de knol tenslotte verging, zou ook de ziekte verdwenen zijn. Op andere plaatsen holde men de wortel uit tot een beker, waaruit men de zieke liet drinken. (In het Duits heette de plant dan ook wel Gichtrübe, wat zoveel is als jichtplant, jichtwortel.)

In de streek waar ik woon heette de plant wel ‘schijtwortel’, en dat dit een naam is met ‘geschiedenis’, zien we terug bij Dodoens, die al van ‘Schytcruyt’ sprak. Inderdaad is de plant (sterk) laxerend, om niet te zeggen giftig… Vroeger werd het kruid wel toegepast voor kwalen als jicht (zie hierboven) en reuma, of als laxerend middel, maar zoals dat heet, de therapeutische dosis ligt heel erg dicht bij de toxische dosis, en voor je het weet ben je aan het vergiftigen in plaats van aan het behandelen. Bij vergiftiging zien we misselijkheid, braken, bloederige diarree en eventueel dood door verlamming van het centraal zenuwstelsel…
Een plant dus om als eigenaardigheid in je haag te laten groeien, maar niet om te gebruiken…

Primula veris – Gulden sleutelbloem

Primula veris - gulden sleutelbloem

Een paar dagen geleden vertelde ik al over de gulden sleutelbloem, Primula veris,maar vandaag toch maar weer een aanvulling. (Overigens, er stonden in dat vorige stukje een paar domme fouten, waar ik door de commentaar van Rob op attent werd gemaakt. Intussen dus gecorrigeerd).

Ik was zonet een paar boeken over ‘volkse’ kruidengeneeskunde aan het doorbladeren (‘Le livre des bonnes herbes’ van Pierre Lieutaghi, ‘Plantes et savoir ancestral’ van Josette Ganioz-Zufferey), en vind daar de gulden sleutelbloem beschreven onder de naam ‘Primula officinalis’. Rob zal allicht kunnen vertellen of dit inderdaad het plantje vroeger inderdaad onder die naam geclassificeerd werd.

Lees verder “Primula veris – Gulden sleutelbloem”

De Grote Brandnetel

Aanvankelijk had ik vandaag niet erg veel inspiratie, en bovendien heb ik de voorbije dagen geen fotootjes van (on)opvallende plantjes gemaakt die ik hier kon laten zien.
Ik speelde met de gedachte om wat over de brandnetel te schrijven – de soepgroente bij uitstek van dit ogenblik immers – maar dat leek zo op het ‘imiteren’ van een recente posting in de blog ‘Helygen Celli’ van Serena.

Maar ik heb dus besloten om het toch te doen… Er is immers (nog) meer te vertellen dan je in dat overigens heel lezenswaardige artikeltje vindt.

Lees verder “De Grote Brandnetel”

Sleutelbloemen in soorten en maten…

Jacob van Maerlant (ca 1225-na 1291) schreef het al in zijn ‘Der Naturen Bloeme’:

Primula dats een kruut
Tierste dat te lentin coemt uut,
Ende taleerst dat bloemen draghet.
Dit cruut, alsmen ons bhewaget,
Ghedronken met roeden wine,
dats volmaeckte medicine
Ghedroncken in alre noet
Jegent swaer even groet.

Primula vulgaris

Vanmorgen zag ik dat de eerste Gulden sleutelbloemen (Primula veris) in mijn bloemenweitje stilaan gaan openkomen… Nog een paar uurtjes zon, en ze staan wijd open.

De Stengelloze sleutelbloem (Primula vulgaris) hiernaast is er een neefje van, die ik een maand geleden in Zwitserland al vond bloeien.

Zoals aan heel wat voorjaarsbloemen wordt aan de Sleutelbloem een bijzondere kracht toegekend. In sommige plaatsen in Duitsland geloofde men dat Sleutelbloemen in huis geluk brengen; elders bij onze Oosterburen ging men er van uit dat men met een Sleutelbloem die in de Kerstnacht bloeit, de ‘sleutel’ tot het vinden van een schat in handen heeft. Er bestaan trouwens heel wat legenden rond dit thema…
In Engeland werd de Sleutelbloem in verband gebracht met de vruchtbaarheid van kippen en ganzen (zou de dooiergele kleur van de Gulden sleutelbloem daar iets mee te maken hebben?). Als men niet zorgde minstens 13 Sleutelbloemen te plukken en binnenshuis te brengen, zouden de vogels slecht leggen, zo geloofde men in Norfolk. En in Dorset vreesde men zelfs dat alleen al het kijken naar vroege sleutelbloemen er toe zou leiden, dat broedende kippen weinig kuikens zouden krijgen.

In de loop der tijd zijn Sleutelbloemen voor tal van geneeskrachtige toepassingen gebruikt, al rept Dodoens in 1554, drie eeuwen na Van Maerlant daar nauwelijks over. Hij schreef: “Die Sleutelbloemen worden heden daechs met meer andere cruyden in spijsen ghebruyckt / maer in der medecynen en hebben zy gheen sonderlinghe ghebruyck oft cracht die te achtene zijn.” In een herdruk van zijn boek een eeuw later, staat echter te lezen: “Men heetse (deze kruyden) somtijds paralysis omdat sy so krachtigh zijn om den weedom van den leden ende van de zenuen te versoeten.”

Geert Verhelst noemt vooral expectorerende, mucolytische en secretolytische eigenschappen van het kruid (de Gulden sleutelbloem in dit geval), door de aanwezigheid van saponinen, etherische olie en fenolglycosiden. Dit betekent dus dat slijmen meer vloeibaar, minder taai worden, en daardoor gemakkelijker kunnen worden opgehoest.
Het kruid wordt dus bijvoorbeeld toegepast onder vorm van een tinctuur van de wortel (die het hoogste gehalte aan saponinen bevat), bij vormen van hoest waarbij taaien slijmen moeten gelost en opgehoest worden (niet bij krampachtige vormen van hoest, zoals bijvoorbeeld bij astma).

Alle Sleutelbloemen zijn in ons land erg zeldzaam en (dus) beschermd… Als je ze dus al in het wild zou vinden, oogst ze dan zeker niet, maar ga op zoek naar een leverancier van zaai- of plantgoed van het kruid. (Er zijn massa’s cultivars in de handel, maar ik vind de wilde vorm een plekje in de siertuin meer dan waard…)
De manier waarop Sleutelbloemen hun zaden verspreiden, is een typisch voorbeeld van ‘windstrooiing’. Als de bloem is uitgebloeid, gaat de bloeistengel verdikken en min of meer verhouten. De stengels worden ook nog iets langer en richten zich op. Wanneer de vrucht rijp is, springt die open. De wind of passerende dieren doen de ‘strooibusjes’ op hun steeltjes heen en weer bewegen, en de zaden worden langzaamaan uitgestrooid. Behalve vermeerdering door zaad kan de plant zich ook vegetatief vermeerderen door de vorming van nieuwe rozetten.

 

Barbarakruid – Barbarea vulgaris

Barbarea vulgaris, Barbarakruid. Foto: AnneTanne, Creative Commons LicenseBarbarakruid is een plantje dat in deze tijd van het jaar meestal makkelijk te vinden is. Het is een – vooral op vochtige bodem – vrij algemeen voorkomend kruidje, maar omdat ik in de toch wat drogere Kempen woon, blijft zijn aanwezigheid in mijn tuin steeds tot een tiental plantjes beperkt. We kregen ons eerste plantje jaren geleden op onze trouwdag, van een vriend die in zijn Lusthof dit kruidje en talloze andere ongewone groenten teelt.

Lees verder “Barbarakruid – Barbarea vulgaris”