Biodiversiteit in je tuin

Tuinen – ook jouw tuin – worden steeds belangrijker voor het behoud van biodiversiteit.
Als jij op deze pagina aanbelandde, is jouw tuin wellicht al een oase van biodiversiteit binnen een woestijn van gazon-en-grindpercelen. En het zal je verbazen hoe vaak je bij het lezen van het onderstaande zegt: ‘Maar dat doe ik toch al zo lang!”

Biodiversiteit in de tuin: zweevvlieg op boerenwormkruid
zweevvlieg op boerenwormkruid

Kleine tuinen zijn belangrijk voor de biodiversiteit

Ja, natuurlijk vind je in hele grote tuinen meer verschillende soorten planten en dieren dan in ‘postzegeltuintjes’.
En het is correct, dat er in een kleine stadstuin minder exemplaren van een bepaalde soort zullen voorkomen dan in een grote tuin met parkachtige allures.
Maar als je kijkt naar de biodiversiteit per eenheid van oppervlakte, dan ontstaat er een heel ander beeld!
In hele kleine tuintjes vind je per vierkante meter gemiddeld minstens evenveel soorten als in veel grotere tuinen.
Kleine tuintjes zijn dus even belangrijk voor de biodiversiteit als grotere.
En eigenlijk hoeft ons dit niet te verbazen: De biodiversiteit neemt toe, als de variatie in de omgeving toeneemt. En een tuin van slechts een beperkt aantal vierkante meter zal vaak bijna evenveel – maar kleinere – biotopen hebben als die grote tuin.

Geen weidse bloemenborder, maar een klein kruidentuintje. Geen grote bomen, maar wel een klimop tegen de huismuur. Geen zwemvijver, maar wel een drinkschaal voor de vogels. En elk van die biotoopjes levert een bijdrage aan het vergroten van de biodiversiteit.

Biodiversiteit in de tuin: bladwesplarve op toorts
bladwesplarve op toorts

De biodiversiteit is groot in stadstuinen!

Ook dit staat misschien haaks op wat je intuïtief dacht te weten, maar als je er even over nadenkt is het zo vreemd niet.
Enerzijds volgt het logisch uit het voorgaande punt: stadstuinen zijn bijna per definitie kleine tuinen, en dus rijk aan diverse biotopen.
Maar bovendien sluiten stadstuinen meestal aan op een groter geheel van tuintjes, die uitwisseling van dierenleven mogelijk maken.
Maar bovendien is de biodiversiteit met name op het platteland de laatste jaren schrikbarend achteruit gegaan. Een gebied met hectaren van allemaal dezelfde monoculturen is immers funest voor de variatie aan dieren- en plantenleven.
‘Ongewenste’ (lees: inheemse, wilde) planten worden roundup-gewijs naar het hiernamaals geholpen, en slechts weinig dieren beschouwen een dieet van alleen maar mais, op smaak gebracht met mais, als een delicatesse.
Een tuin, élke tuin, is veel belangrijker voor het behoud van de biodiversiteit dan een grootschalig landbouwbedrijf.

Het belang van de derde dimensie

Tuinen met een ‘extra dimensie’, dat wil zeggen, met ook begroeiing in de hoogte – of dat nu bomen, struiken, of met klimplanten begroeide muren zijn – herbergen meer kevers, meer slakken, meer bladluizen, meer duizendpoten, sociale wespen, parasitaire wespen, en bladmineerders dan tuinen zonder.
Er komen meer plantenetende insecten voor, en die trekken op hun beurt meer insectenetende vogels aan.
Bovendien bieden bomen en struiken het dierenleven extra biotopen aan, denk maar aan diertjes die in spleten in de schors leven.
In een kleine tuin is niet altijd plaats voor een boom, maar kies dan in elk geval voor een klimmer tegen één van de muren. Niet alleen werkt dat ontegesprekelijk sfeerverhogend, ook de biodiversiteit in je tuin vaart er wel bij.

Biodiversiteit in je tuin: Oranjetip op Look-zonder-look
Oranjetip op Look-zonder-look

Brandnetels trekken vlinders aan! Of dat hoopten we…

Bijna alle boeken, websites, tijdschriftartikelen over ‘diervriendelijk tuinieren’ raden aan om ergens achter in je tuin een polletje brandnetels te laten staan. Je zou daardoor de vlinders aantrekken die brandnetels als waardplant hebben. Wel, voor wie geen zin heeft om in zijn kleine stadstuin ook nog eens een halve vierkante meter op te offeren aan deze geselplanten heb ik goed nieuws!
Onderzoek door de BUGS-research groep heeft aangetoond dat het voor de vlinders in kwestie totaal niet uitmaakt of in een tuin netels staan:
Niet alleen kwamen de ‘netel-afhankelijke’ vlinders (zoals Kleine Vos, Atalanta, Dagpauwoog en Landkaartje) evenveel voor in tuinen mét als zonder netels. Bovendien bleek, dat op de kleine oppervlaktes netels in tuinen nooit (NOOIT) eitjes van vlinders werden aangetroffen.
Ook dat is waarschijnlijk gemakkelijk te verklaren: In de eerste plaats in de brandnetel zowat de meest voorkomende wilde plant in ons land. Zelfs in steden vind je op braakliggende perceeltjes vaak een forse opslag van netels. En bovendien vermoedt men, dat vlinders als kraamkamer voor hun rupsen liever een plant uitkiezen die omringt wordt door miljoenen andere planten, liever dan een armzalig stukje brandnetel in jouw tuin, waarop hun kroost de kans zou kunnen lopen te verhongeren.
(Meer hierover vind je in een stukje van mijn artikelenreeks dat het boekje ‘No Nettles required‘ samenvat.)

Biodiversiteit in de tuin: Penseelkevers op zandblauwtje
Penseelkevers op Zandblauwtje

Beter inheemse dan uitheemse planten?

Ook hier is uit onderzoek gebleken dat – in elk geval in Europa – een tuin met uitsluitend inheemse planten niet bijdraagt aan een rijkere aanwezigheid van insecten, vlinders, vogels… dan een tuin met alleen maar ‘exoten’.
Vaak wordt als reden om je tot inheemse planten te beperken aangehaald, dat sommige diersoorten sterk gevonden zijn aan een bepaalde plantensoorten, en zonder die soort niet kunnen overleven.
Het aantal van die diersoorten is echter beperkt, en vaak geconcentreerd in een heel klein areaal. Zo is er de sleedoornpage, waarvan de rupsen zich exclusief voeden met de uitlopende knoppen van sleedoorn (liefst van autochtoon zaaigoed, omdat alleen dan de eitjes precies op het goede moment uitkomen!). Maar de sleedoornpage komt maar op enkele plaatsen in Vlaanderen voor, en elders zal een sleedoorn het aantal sleedoornpages niet doen toenemen.

Tijdens het BUGS-onderzoek waar ik al eerder van sprak, werd aangetoond dat in tuinen met vooral uitheemse planten de biodiversiteit even groot was als in de zogenaamde ‘heemtuinen’.
Noch het totale aantal diertjes in een tuin, noch het aantal soorten binnen een groep (het aantal slakkensoorten, het aantal keversoorten, het aantal bijensoorten…) bleek positief of negatief te worden beïnvloed door de aanwezigheid van meer of minder inheemse plantensoorten in een tuin. Een recent Duits onderzoek, waarin men speciaal voor dit doel een aantal percelen met uitsluitend in- dan wel uitheemse soorten beplantte, kwam overigens tot een identieke conclusie.

Maar omdat biodiversiteit niet enkel over dierenleven in je tuin gaat, maar omdat ook de plantaardige biodiversiteit flink onder druk staat, blijft het natuurlijk zinvol om voor inheemse, en dan bij voorkeur streekeigen soorten te zorgen.

Biodiversiteit in de tuin: Koolwitje op lavendel
Koolwitje op lavendel

Voor welke planten kies ik dan?

In boeken en op het internet vind je een veelheid van lijstjes met planten die speciaal geschikt zijn om bepaalde dieren, insecten aan te trekken.
Maar als je voldoende lijstjes bekijkt, zal je merken dat die hoofdzakelijk bestaan uit enerzijds zaden- en bessen-producerende planten die vogels heten aan te trekken, en anderzijds uit nectarvormende plantensoorten die aantrekkelijk zijn voor vlinders en bijen.
Maar het BUGS-onderzoek ging hierin een stapje verder. Ze namen vooraf twee lijsten van zogezegd diervriendelijke planten onder de loep, namelijk de lijst gepubliceerd door ‘Natural England’ en die van de ‘Countryside Counsil for Wales’. Het ging om twee lijsten van ruim 150 planten, maar slechts 45 planten kwamen op beide lijsten voor.
Vervolgens werden de tuinen die ze bestudeerden ingedeeld op basis van de planten die ze bevatten:

  • tuinen waar nauwelijks ‘diervriendelijke’ (in elk geval volgens de lijstjes) bevatten
  • tuinen met weer veel ‘diervriendelijke’ planten…

Maar opnieuw bleek, dat het aantal insectensoorten en -individuen in beide soorten tuinen nauwelijks verschillend was, en geen verband hield met aan- of afwezigheid van bepaalde planten.

Geen aanwijzingen dus?

Toch wel…
Het is in elk geval mogelijk om richtlijnen op te stellen voor een tuin die aantrekkelijk is voor bestuivende insecten:

  • Plant planten die ‘echte’ bloemen hebben. Overdrijf niet met naaldbomen en andere coniferen, met grassen, zegges en varens.
  • Plant de bloemen in flinke groepen, niet hier en daar een enkel exemplaar.
  • Zorg dat er het hele jaar door bloemen bloeien in je tuin, gaande van sneuuwklokjes en helleborussoorten in de winter, tot klimop in het late najaar.
  • Zorg dat je bloemen hebt van allerhande vorm: open en vlak (margriet-vormig) voor kevers en zweefvliegen, buisvormig en moeilijker bereikbaar (lipbloemigen, zoals salie, munt, hyssop en andere kruiden) voor bijen en lang-tongige insecten, en nachtbloeiend (kamperfoelie) voor motten.
  • Plant, vooral in kleine tuinen, planten met een lang bloeiseizoen. In kleine tuinen is het daarom zeker zinvol om een border met éénjarigen te voorzien, die weliswaar meer werk vragen, maar veel langer bloeien dan de meeste vaste planten.
  • Vermijd bloemen met dubbele en gevulde bloemen. De extra bloemblaadjes zijn meestal ontstaan uit meeldraden, en die bloemen hebben dus geen stuifmeel meer in de aanbieding.

Maar ga met die lijstje in de hand je eigen tuin eens in…
De kans is groot dat je bij alle ‘OK’ kan schrijven. Want inderdaad, een tuin die aantrekkelijk is voor bestuivende insecten is ook een tuin die volstaat met bloemen waar ook mensen dol op zijn…

Toch zijn er planten die perfect in dit lijstje passen, en die toch weinig geliefd lijken bij insecten. Ik schreef hier al eerder over in een blogpostje over insectenlokkende planten.

biodiversiteit in je tuin: Nymphen van de groene stinkwants
Nymphen van de groene stinkwants

Een veelheid aan biotopen

In een tuin is de biodiversiteit groter naarmate de diversiteit aan biotopen groter is.
Een gazonnetje waarvan je een hoekje slechts 2 keer per jaar maait, geeft je een stukje open ruimte.
Eén of meer struiken geven je een verticale dimensie, en het bosrand-biotoop dat via het overgangsbiotoop van je planten-border aansluit op je open ruimte.
Maar er zijn nog meer biotoopjes te ontdekken:

Een composthoop

Je composthoop is niet alleen een simpele manier om je tuinafval te recycleren, maar het is ook een biotoop waar heel wat dieren met graagte gebruik van maken. Plekjes met warm, half-vergaan organisch afval vormen een biotoop dat in heel veel tuinen nauwelijks afwezig is (ik hoef maar naar buurman te kijken, die vanaf half augustus tot midden december als het ware op vinkenslag zit om bij elk vallend blaadje naar buiten te rennen en het van zijn gazonnetje te plukken).
Het effect van een composthoop op de biodiversiteit in een tuin is niet gigantisch, maar toch wel heel duidelijk waarneembaar. Vooral kevers allerhande blijken veel meer voor te komen in de nabijheid van een composthoop (denk maar aan de beroemde neushoornkever!). Eigenlijk vormen de composthopen een vervanging voor biotopen die steeds minder te vinden zijn in onze al te opgeruimde wereld: rottend aas, dode paddenstoelen, mest, verlaten vogelnesten en dood hout…

Biodiversiteit in de tuin: tijgerspin
Tijgerspin

Dood hout in je tuin

Haal dode takken alleen uit je bomen als ze gevaarlijk zijn, en laat als je er de ruimte voor hebt een boom ook eens staande sterven.
Een goede tweede is om een flinke stobbe te laten staan van een boom die echt moest geveld worden.
Een ander alternatief is een takkenril van snoeihout of een stapeltje houtblokken waarvan je de onderste gedeeltelijk in kan graven. Als de ril stilaan inzakt, of het stapeltje steeds verder in elkaar stuikt, moet je het niet gaan afbreken maar gewoon er meer takken of blokken bovenop stapelen. Padden zoeken graag een heenkomen in de vochtige onderste regionen van zo’n takkenril. Talloze insecten zoeken er onderdak, en als er ergens in je tuin een winterkoninkje zit, dan bijna zeker in de buurt van die takkenhopen. En dan spreek ik nog niet over de saprofytische zwammen die langzaamaan het hout afbreken.

Een vijver(tje)

Dat je in een vijvertje heel wat diersoorten aantreft die je niet in een ‘droge’ tuin vindt, dat is het intrappen van een open deur. Maar net zoals je in een grote tuin per eenheid van oppervlakte geen grotere verscheidenheid aan diertjes blijkt te vinden dan in een kleine, blijkt hetzelfde op te gaan voor vijvers. Natuurlijk vind je meer gewriemel in een grote dan in een kleine vijver, maar per liter inhoud bleek er geen verschil.
En dat maakt het voor eigenaars van kleine tuinen misschien wel gemakkelijker om het element water in hun tuin in te passen dan voor de grootgrondbezitters onder ons. Een mini-vijvertje (bv een vogelbadje) dat ongevaarlijk is voor rondrennende kinderen kan de biodiversiteit al een flinke boost geven…

En niet te netjes alsjeblieft!

Een tuin die niet ‘winterklaar’ wordt gemaakt, maar waar de dode plantenresten de hele winter in de border blijven, is veel diervriendelijker dan de tuin waar elk gevallen boomblaadje angstvallig wordt weggeharkt.
Zorg ook voor een strooisellaag onder de planten, en laat hier en daar een haag wat breder en hoger uitgroeien, of snoei als je de ruimte hebt bijvoorbeeld meidoornhagen zo min mogelijk.
Een gazonnetje ontbreekt in vrijwel geen enkele tuin, maar als je echt vriendelijk wil zijn voor het dierenleven in je tuin, zorg dan ook dat er hier en daar plekjes zijn waar het gras hoger mag uitgroeien. (En wacht een dag of twee, hooguit drie, voor je het hooi weghaalt! Op die manier geef je de dieren die in het gras leven de kans om zich een ander plekje te zoeken.)
Beperk ook de verharde oppervlaktes in je tuin.

Zie je… Biodivers tuinieren is echt nog zo moeilijk niet!

Berichten die je misschien ook interesseren

Deze buttons respecteren je privacy (zie info):

8 thoughts on “Biodiversiteit in je tuin

  1. Beste Anne Tanne,

    Ik zou je vriendelijk willen verzoeken twee boken te lezen: De eerste van en Amerikaan: Bringing Nature Home, how to sustain wildlife in a garden ( ook in nederland verkrijgbaar bij Boeksta) en de ander: “De verborgen boom van G.J. Keizer.

    Als twee mensen ( onderzoekers met veel ervaring) vanuit twee wereldelen, vanuit twee totaal verschillen insvalhoeken, toch tot dezelfde conslusie komen, namelijk het aantoonbaar belang van inheems plantenm dan moet daar toch wel een grond van waarheid inzitten nietwaar?

    Met vriendelijke groet Wankja Ferguson

    1. Wankja,
      Ik kan me je verbazing bij mijn stelling inderdaad voorstellen.
      En inderdaad heeft de bewering dat inheemse planten veel beter is dan uitheems plantgoed mij ook veel meer aangesproken… En volgens mij zal elke natuurliefhebber gevoelsmatig willen/weten dat inheemse planten echt te verkiezen zijn.
      Ook ik heb nog steeds regelmatig discussie met mijn man, omdat ik alles zo inheems mogelijk wil houden, en hij hier en daar toch ook een andere plant in de tuin wil.

      Maar ik heb ook wat wetenschappelijk onderzoek omtrent inheems/uitheems gelezen…
      In de eerste plaats is er BUGS (Biodiversity in Urban Garden Sheffield). Het deel daarvan dat nagaat in hoeverre de samenstelling van de flora (inheems dan wel uitheems) een invloed heeft op de samenstelling van het dierenleven lees je in dit artikel: Smith R.M., Gaston K.J., Warren P.H. & Thompson K. (2006). Urban domestic gardens (IX): Composition and richness of the vascular plant flora, and implications for native biodiversity. Biological Conservation 129:312-322.
      De conclusie was, dat in tuinen met vrijwel uitsluitend inheemse soorten de biodiversiteit niet verschilde van die in tuinen met hoofdzakelijk exoten.
      Daarnaast is er een Duits onderzoek geweest, dat in experimentele condities naging of er een verschil was in de (dierlijke) biodiversiteit in percelen met uitsluitend inheemse dan wel uitsluiten uitheemse planten. Ik vind helaas de referentie niet meer naar dat onderzoek, maar ook dit onderzoek vond geen verschil.
      Wil je een gemakkelijk leesbare uitleg van de verklaring van dit fenomeen, dan verwijs ik je graag naar ‘No nettles required, the truth about wildlife gardening’ van Ken Thompson (een voor het brede publiek geschreven samenvatting van het eerder genoemde BUGS-project), en dan vooral p 40 to 51.

      Wat de literatuur betreft die jij vermeldt, kan ik het volgende zeggen:
      – De ecologische situatie van het Amerikaanse vasteland is heel erg verschillend van die in Europa. Doordat vooral in Noord-Amerika de landbouw veel jonger is dan in het Euraziatische continent, was daar een flora ontstaan die uitermate gevoelig is voor de (weinig voorkomende) verstoring. Een heel groot percentage van de daar ingevoerde exoten is wel heel goed bestand tegen verstoring. Een logisch gevolg is dat er veel meer ‘invasieve exoten’ in Amerika (en Australië) zijn dan hier. (Maar ik ontken zeer zeker niet, dat er ook heel wat exoten zijn, die hier voor problemen zorgen!)
      Heel wat van de planten die wij nu als inheems zien, zijn pas tijdens of na de Romeinse invallen in onze contreien komen vestigen.

      – Wat het boomsoorteigen ecosysteem betreft – ook hier moet ik de preciese referentie schuldig blijven – las ik een tijd geleden een onderzoek waarin werd aangetoond dat de veelgenoemde vergelijking tussen het aantal soorten die leven op en rond de (inheemse) zomereik en de (uitheemse) Amerikaanse eik niet meer is dan een door voortdurende herhaling voor waar aangenomen mythe.
      In elk geval blijkt uit onderzoek van het inbo (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek) dat de paddenstoelen’flora’ in de buurt van Amerikaanse eik nauwelijks armer is dan die in de buurt van (inheemse) zomer- en wintereiken. (Genoemd onderzoek beveelt wel aan om de aanplant van de Quercus rubra in de buurt van natuurgebieden te vermijden, want deze soort is om heel wat redenen natuurlijk wel als een invasieve exoot te beschouwen).

      En nog een bedenking over uitheemse soorten (dieren en planten): nogmaals, ik ben er van overtuigd dat er wel degelijk invasieve exoten zijn, en dat je moet vermijden die aan te planten… Maar die soorten zijn vrijwel steeds invasief als gevolg van een actie van de mens. Het is in de eerste plaats de mens die (en dan met name in Amerika) het ecosysteem op een zodanig manier verstoord heeft dat het een ware lusthof werd voor invasieve exoten (lees daarover het prachtige boek Noah’s Garden: restoring the ecology of our own back yard.
      Als de mens zou verdwijnen (liefst met medename van de kerncentrales, anders zijn de gevolgen niet te overzien), dan zouden op een bepaald ogenblik de ecosystemen op aarde weer stilaan tot rust komen, en zouden de ‘exoten’ elk ook weer een bepaalde niche innemen, en stilaan gaan behoren tot het ecosysteem waarin ze geïntroduceerd zijn.

  2. Je schrijft dat je in hele kleine tuintjes per vierkante meter gemiddeld minstens evenveel soorten vindt als in veel grotere tuinen. Interessant! Dat klinkt logische maar heb je hier toevallig ook een bron voor?

    1. Eva, ik heb me hiervoor gebaseerd op het boekje ‘No Nettles required’ van Ken Thompson. Ik heb het boekje momenteel niet meer bij de hand, en kan je daarom niet verwijzen naar de bronnen die Ken Thompson dan weer citeert.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.