Categorie: Etymologie – Etymology

Bryonia dioica – Heggerank

Bryonia dioica - Heggerank.  Mannelijke bloem

Als geneeskruid is de Heggenrank (terecht) helemaal in onbruik geraakt, maar toch vind ik het een boeiende plant… In de winter zie je er helemaal niks van, en in het voorjaar schieten er plots talrijke slappe stengels met malse bladeren uit de wortel, die zich met behulp van ranken in het struikgewas omhoog werken. Het is trouwens die manier van plots opduiken die de plant haar botanische geslachtsnaam ‘Bryonia’ bezorgde: De wortel is terug te vinden in het Griekse βρὐον / bryon, dat iets als ‘overvloedig spruiten’ betekent.
Ik kocht een paar jaar geleden een plantje bij Ecoflora, omdat ik het kruid in onze vorige tuin in Lier al zo’n leuke groeier vond. Maar ik zou ook op zoek moeten gaan naar een vrouwelijk plant… al schijnen die veel minder voor te komen dan de mannelijke. (De soortnaam ‘dioica’ betekent ’tweehuizig’, een plant dus die ofwel enkel mannelijke, ofwel enkel vrouwelijke bloemen draagt.)

De Heggenrank heeft ondergronds een stevige wortel, die met de jaren steeds groter kan worden. De wortel vertoont wel wat gelijkenis met die van de Alruin (zeker als hij wat wordt bijgesneden), en werd daarom wel eens gebruikt als surrogaatalruinmannetje (vaak zonder vermelding van de echte aard!). In een Frans geschrift uit 1815 (Secrets merveilleuses de Petit Albert) wordt verteld hoe een arme boer plotseling over veel geld kon beschikken. Hij zou een boerin die werd lastiggevallen hebben verdedigd, en als dank leerde ze hem om uit een heggenrankwortel ‘alruin’mannetjes te snijden… En als je weet dat in die tijd een Alruinmannetje tot 100 Thaler kon opbrengen…
Dr William Turner, die wel eens als de vader van de Engelse botanie wordt beschouwd, beschrijft hoe heggenrankwortels worden bijgesneden, en hoe er zelfs gierstzaadjes in gezaaid worden die ontkiemen tot een ‘baard’:

“The rootes which are counterfited and made like little pupettes or mammettes which come to be sold in England in boxes with heir and such forme as a man hath are nothyng elles but foolishe trifles and not naturall. For they are so trymmed of crafty theves to mocke the poore people with all and to rob them both of theyr wit and theyr money”

In het Engels heet de plant trouwens nog steeds: English Mandrake.

In Duitsland bestond het gebruik, dat jonge, trouwlustige meisjes schijfjes van de heggenrankwortel in hun schoenen stopten wanneer ze naar de kermis gingen, terwijl ze zegden: “Körschenwurzel in mei Schuh, Ihr Junggesellen lauf mir zu’.
Elders in Duitsland bestond het gebruik om bloed van een jichtlijder in een uitgeholde wortelknol te doen en die te begraven. Wanneer de knol tenslotte verging, zou ook de ziekte verdwenen zijn. Op andere plaatsen holde men de wortel uit tot een beker, waaruit men de zieke liet drinken. (In het Duits heette de plant dan ook wel Gichtrübe, wat zoveel is als jichtplant, jichtwortel.)

In de streek waar ik woon heette de plant wel ‘schijtwortel’, en dat dit een naam is met ‘geschiedenis’, zien we terug bij Dodoens, die al van ‘Schytcruyt’ sprak. Inderdaad is de plant (sterk) laxerend, om niet te zeggen giftig… Vroeger werd het kruid wel toegepast voor kwalen als jicht (zie hierboven) en reuma, of als laxerend middel, maar zoals dat heet, de therapeutische dosis ligt heel erg dicht bij de toxische dosis, en voor je het weet ben je aan het vergiftigen in plaats van aan het behandelen. Bij vergiftiging zien we misselijkheid, braken, bloederige diarree en eventueel dood door verlamming van het centraal zenuwstelsel…
Een plant dus om als eigenaardigheid in je haag te laten groeien, maar niet om te gebruiken…

Herderstasje – naamgeving

Capsella bursa-pastoris - herderstasje. Foto: AnneTanne, Creative Commons LicenseMaandag kondigde ik al aan dat ik wat meer zou vertellen over de etymologie van het herderstasje. Maar moet ik eigenlijk nog iets vertellen over de herkomst van de naam van dat woord? Het is zo’n algemeen bekend verhaal: De driehoekige hauwtjes van het plantje lijken heel erg op de tas waarin een herder zijn spulletjes met zich meedroeg. En die tas lijkt wel een heel erg universeel model te zijn geweest, want naast het Nederlandse herderstasje en het Engelse Shepherd’s purse, zijn er het Duitse Hirtentäschelkraut en het Franse capselle bourse-à-pasteur of gewoon bourse-à-pasteur. En inderdaad, ook het ‘bursa-pastoris’ in de botanische naam is letterlijk ’tas van de herder’. In ‘Capsella’ herken je ‘capsule’, en inderdaad betekent het iets als omhulseltje, doosje.

Ook een heleboel andere volksnamen verwijzen naar de vorm van de hauwtjes: beursjeskruid, tasjes, tasjeskruid, taskruid, tassen…. elders is het moederstasje of zakjesbloem. Dodoens kent het plantje als Teskenscruyt en Borsekenscruyt (beursjeskruid).
In de Middeleeuwen zou het kruid hier ook bekend geweest zijn als Bloedkruid, omwille van de samentrekkende eigenschappen van de plant (daarover volgende keer meer). Die naam vind je ook terug bij Hildegard von Bingen, die het ‘Blutwurz’ noemt.
In heel wat streken bestaan volksnamen die verwijzen naar de ‘lepeltjes’vorm van de hauwtjes (is het overdreven romantisch als ik er veel liever een herderstas in zie?), zoals lepelaar, lepelblad, lepeltjeskruid… Ook wordt wel eens gesproken van lepels-en-vorken (waarbij de lange vruchtentros de vork zou voorstellen).

Engelse volksnamen zijn onder meer shovelweed, Lady’s purse, witches pouches, pickpocket, mother’s heart, case weed, St James’ wort, rattle pouches, pepper-and-salt, clappedepouch, pickpurse, poor-man’s permecetty, toywort, shepherd’s sprout…
Een beetje uitleg bij een paar van die namen… Ik vermoed dat ‘pepper-and-salt’ verwijst naar het gebruik van het gemalen zaad als condiment (zie ook mijn vorige post over herderstasje). Clappedepouch is een Ierse, rattle pouch een Engelse benaming, die verwijzen naar enerzijds de ratel (clapper, rattle), anderzijds de op een lange stok bevestigde bedelnap (pouch) die bedelaars bij zich hadden.
Het Engelse pickpocket/pickpurse (zakkenroller), het Duitse Beutelschnittler (beurzensnijder) en het Friese Sekkedief zouden slaan op het feit dat het een akkeronkruid is dat (dus) de boer besteelt.
Poor man’s permecetty (of pharmacetty), armeluisapotheek, wijst natuurlijk op het medicinaal gebruik….
Er bestaan/bestonden in onze contreien heel wat kinderspelletjes (vooral plaagspelletjes – hé, dat is ook een idee voor een blogje…) met herderstasje. Allicht bestonden die elders ook, en het Engelse toywort getuigt daarvan.

Tot kletsens…

Paardenbloem, planten zonder vader….

Taraxacum officinale, Paardenbloem. Foto: AnneTanne - Creative Commons License
Volgens de flora van Heukels bestaan er in Nederland zeker 225 ‘agamosperme’ microsoorten van de gewone paardenbloem (Taraxacum officinale).
Agamospermie betekent dat er zaden ontstaan uit onbevruchte eicellen. Die zaden geven vervolgens aanleiding tot asexuele afstammingslijnen, klonen als het ware…
Sommige van die klonen kunnen naar vorm van andere onderscheiden worden, en worden daarom ‘microsoorten’ genoemd. Die verschillende microsoorten verschillen vaak maar op details van elkaar. Extra moeilijk wordt het, als je weet dat planten van eenzelfde microsoort sterk van uiterlijk kunnen verschillen naargelang van hun standplaats.
Ik herinner me nog dat mijn leraar biologie de paardenbloem gebruikte als voorbeeld van het verschil tussen genotype en fenotype:
Lees verder “Paardenbloem, planten zonder vader….”

Barbarakruid – Barbarea vulgaris

Barbarea vulgaris, Barbarakruid. Foto: AnneTanne, Creative Commons LicenseBarbarakruid is een plantje dat in deze tijd van het jaar meestal makkelijk te vinden is. Het is een – vooral op vochtige bodem – vrij algemeen voorkomend kruidje, maar omdat ik in de toch wat drogere Kempen woon, blijft zijn aanwezigheid in mijn tuin steeds tot een tiental plantjes beperkt. We kregen ons eerste plantje jaren geleden op onze trouwdag, van een vriend die in zijn Lusthof dit kruidje en talloze andere ongewone groenten teelt.

Lees verder “Barbarakruid – Barbarea vulgaris”

Tussilago farfara – Klein hoefblad

Sinds vorig jaar is het Klein Hoefblad ook in mijn tuin verschenen, maar het fotootje hiernaast maakte ik gisteren in de Zwitserse Alpes Vaudoises, op een hoogte van 1300m… Ja, op deze hoogte zou je eind februari nog een sneeuwtapijt mogen verwachten, maar dus niet deze winter.
Behalve Klein Hoefblad vond ik hier in bloei:
Madeliefje, Winterakoniet, stengelloze sleutelbloem, stinkend nieskruid, een ereprijsje (ik denk de veldereprijs, maar ik heb geen flora bij me en kan dus niks uitsleutelen… Ik kwam immers naar hier om te skieën, niet om met een pijnlijke knie de dagen in de onmiddelijke nabijheid van het hotel door te brengen….), een onbekende vlinderbloemige (intussen via Flickr heel snel geïdentificeerd als Polygala chamaebuxus (Buchsblättrige Kreuzblume / Faux-buis)), winterakoniet, een botanische krokus, veldkers, één of ander kruiskruid, madeliefje, paardenbloem, herderstasje…

Maar ik had het over het Klein Hoefblad… Toen ik nog studeerde had dat plantje een signaalfunctie voor mij: Wanneer langs de weg naar de campus het Klein Hoefblad in bloei kwam, werd het stilaan tijd om de voorbereiding van juni-examens wat ernstiger te gaan opvatten!

Tussilago farfara is afgeleid van het latijn ’tussis’ (hoest) en ‘agere’ ((be)handelen), en waarschijnlijk ‘farina’ (meel) en ‘ferre’ dragen). De bladeren van deze plant (die pas verschijnen nadat de bloemen al zijn uitgebloeid) werden inderdaad in het verleden gebruikt als een hoestwerend middel, ze hebben desinfecterende en slijmoplossende eigenschappen. ‘Farfara’ zou slaan op de onderzijde van het blad, dat met meel bestoven lijkt. Ook de stengelschubben lijken wat bepoederd, als je naar deze foto kijkt (al is de stengel hier enigszins onscherp)

Tegenwoordig is Klein Hoefblad als medicinaal kruid volkomen in onbruik geraakt, en staat in België sinds 1992 op de lijst van de kruiden, verboden voor inwendig gebruik. Klein hoefblad bevat immers, net als bv Smeerwortel, pyrrolizidine-alkaloïeden. Deze stoffen worden opgeslagen in de lever, en kunnen bij regelmatig en langdurig gebruik ernstige gevolgen hebben.

Ik heb echter de indruk, dat het Klein Hoefblad een plantje is dat in het verleden weinig tot de verbeelding gesproken heeft. Ik vind immers weinig folkloristische verwijzingen naar het kruid,
maar wel naar gebruik als geneeskruid:
Bij Mien Verdingh (KrisKrasKruid) lees ik dat in het oude Griekenland astmapatiënten bladeren van het kruid te roken kregen, en dat het sap met melk en honing gedronken werd bij longontsteking. (Zij vermeldt echter geen concrete bron.)
Plinius raadde aan de bladeren van Klein Hoefblad te roken (op een vuurtje van cipreshout?), en de rook door een trechter in te ademen als middel tegen hoest. Ook door Dioscorides (een Grieks kruidkundige, in dienst van keizer Nero) wordt het als hoestbedarend middel beschreven.

Opnieuw bij Mien Verdingh vind ik terug dat het gebruik van Klein Hoefblad als (medicinaal) rookkruid op een bepaald ogenblik in Frankrijk dermate populair was, dat het als herkenningsteken voor apotheken werd gebruikt. Voorlopig heeft mijn zoektocht op Franstalige internet-sites hiervoor geen bevestiging opgeleverd.
Die zoektocht leverde wel een reeks Franstalige volksnamen op:
Pas d’âne, herbe de Saint-Quirin, taconnet, chou de vigne, herbe aux pattes, pas de cheval, pied de cheval, racine de peste, filius ante patrem
((De laatste uit deze reeks – een latijnse benaming die je op meer plaatsen terugvindt, betekent letterlijk: ‘de zoon voor de vader’, en slaat terug op het feit dat de bloemen eerder boven de grond staan dan het blad).

Tot volgende week!

Hondsdraf – Glechoma hederacea (etymologie)


Hondsdraf is zo’n plantje waar ik steeds weer bij terugkom…
Ik vind het mooi in zijn onopvallendheid, en altijd is het één van de eerste plantjes dat in het voorjaar zijn expansiedrang laat zien.

Dat de hondsdraf werkelijk overal voorkomt, daarvan getuigen de talloze volksnamen:
Weerkruipertjes, Aardveil, Paardevoetje, Onderhave, Onderhage, Kruip-door-den-tuin, Eerdcranskens, Bierhoef, Tongerblom, Blauwe muur, Donderbloem, Duivelskandelaar, Eertveltlovere, Galbloem, Grondklimop, Hoefijzertje, Kikkerbalsem, Weeskindertjes, Zereogenbloem, Oelkenblatties….

Lees verder “Hondsdraf – Glechoma hederacea (etymologie)”

Het eerste!

In het weekend heb ik bewust geen berichtjes gepost, maar in de loop van de week hoop ik weer minimaal drie stukjes te schrijven (maandag, woensdag en vrijdag is de planning… als ik op dinsdag en donderdag ook tijd vind is dat mooi meegenomen, maar ik wil niet de fout maken van vanaf het begin al te veel hooi op mijn vork te nemen.)

Vorige week vrijdag opende het eerste speenkruid-bloemetje in mijn tuin zich. Meer nog dan de obligate sneeuwklokjes en krokussen is dat plantje voor mij een echte lentebode, die ik met plezier een plekje (veel plekjes) gun in mijn tuin.
In boeken/nieuwsgroepen, op websites over tuinieren zie ik dit plantje regelmatig bestempelen als een onuitroeibaar onkruid, dat men eigenlijk niet in zijn tuin wil hebben, maar ik zou het niet willen missen. Het plantje verspreid zich inderdaad heel gemakkelijk, maar toch kan je het in mijn ogen nauwelijks als een woekeraar bestempelen: het verdringt geen andere planten van hun plek. Het toont weliswaar heel opvallend zijn aanwezigheid in de eerste maanden van het jaar, als de tuin nog kaal en weinig kleurrijk is, maar wanneer in mei de tuin explodeert in een orgie van bloemen en kleur, is het speenkruid alweer vrijwel volledig van het toneel verdwenen.

Volksnamen voor het speenkruid zijn: kleine gouwe, klierkruid, speendistel, vijgwortel, klein zwaluwkruid, klein celidonie, Bûtergieltsje (Fries), hemelbrood, katteklootjes, hoaneklootjes.

De wetenschappelijke naam is Ranunculus ficaria, was vroeger Ficaria verna.
‘Verna’ in de oude benaming verwijst naar de lente, het bloei-tijdstip van de plant. Ficaria, de oude geslachtsnaam, nu de soortnaam, betekent ‘van de vijgen, op vijgen gelijkend’ (wat verwijst naar de vorm van de wortelknolletjes), terwijl ‘Ranunculus’ kikkertje betekent, allicht omdat heel wat planten uit dit geslacht waterplanten, of minstens waterminnende planten zijn.
Ranunculus = kikkertje -> water(minnende) planten

In het Duits heet speenkruid ‘Feigwurz‘ of ‘Scharbockskraut‘. In ‘Feigwurz’ (en de Nederlandse volksnaam vijgwortel) herkennen we het ‘ficaria’ uit de wetenschappelijke naam, en in het duitse taalgebied wordt het kruid dan ook wel gebruikt in de behandeling van genitale wratten, die in het Duits ‘Feigwarzen’, vijgwratten, heetten. Dezelfde analogie zien we in het gebruik in ons taalgebied bij de behandeling van aambeien (‘het speen’), hoewel het woord ‘speen’ in speenkruid niet naar die aandoening verwijst, maar naar de vorm (‘speentjes’) van de wortelknolletjes.
‘Scharbockskraut’ kan worden vertaald als scheurbuikkruid. De blaadjes bevatten inderdaad erg veel vitamine C. Maar let op: zoals het loof van heel wat ranonkelachtigen kan ook dat van speenkruid giftig zijn, en je gebruikt het daarom bij voorkeur alleen voor het plantje in bloei is gekomen.

Ik vond nog ergens een vermelding van speenkruid als één van de 18 kruiden die staan afgebeeld op het Lam Gods van Van Eyck, maar ik vind voorlopig nergens een overzicht van dit rijtje kruiden… Iemand die hier meer informatie over heeft?

Tot kletsens…

Aanvulling achteraf: Lees zeker ook even de commentaar van RobvdH, die boeiende aanvullingen en correcties neerschreef…
En op 5 maart 2013 zette ik een aantal links met meer informatie over speenkruid bij elkaar…

Salie…

We werden omringd door verre, wazige bergketens en zagen woestijnflora zoals salie, dwergdennen en sparren, allemaal klein gebleven door het gebrek aan regen.

(Patricia Cornwell, Onnatuurlijke dood)

Daar zit ik dan een thriller te lezen, en zo’n zinnetje is dan een trigger om toch weer met mijn gedachten naar kruiden af te dwalen. En een vraag die dan altijd bij me opkomt: om welk kruidje gaat het hier nu, ‘salie’?
Het verhaal is uit het (Amerikaans) Engels vertaald, en dan zijn de mogelijkheden legio…

Lees verder “Salie…”