Tag: Poëzie – Poetry

Het ruwrijmt

Frost Chamber. Foto: bbodjack - Creative Commons License
Frost Chamber. Foto: bbodjack - Creative Commons License

Het ruwrijmt, het brimmelt,
en ‘s winters geweld
heeft varings al ‘t hout in
zijn’ schoonheid hersteld.

Het stond daar en treuren,
van alles ontbloot;
vol deernisse, och arme, en
een beeld van de dood!

Nog maanden en dagen
zal ‘t lijen eer ‘t alom
weêr licht is en leven,
en blad hier, en blom.

“‘t En zal,” zei de Winter,
“‘t en zal,” en zoo zaan
is houtwaards hij ijskoud
aan ‘t asemen gegaan.

Het hout wordt te bloeien
en ‘t blinkt, zoo medeen,
vol heerlijke blommen,
vol edel gesteen.

Geen takske, geen tuitje,
geen spinnekopnet,
of dikke is ‘t met baarden
en burstels bezet.

Met baarden en burstels,
zoo licht en zoo snel,
‘t en groeit op geen lammeren
zulk witwollig vel.

‘t En zwemmen geen zwanen
zoo helder van vacht,
als ‘t hout daar de ruwrijm
op rustte eenen nacht.

Met elsens van ijs al
hun’ toppen getooid,
gescherpt staan de hulsten,
veel schoonder als ooit.

Zijn’ boorden beruwrijmd,
is ‘t ijfteblad eer
een blomme als een blad nu,
geen ijfteblad meer.

‘t Gestreuvelde sperhoofd,
wel tien jaar veroud,
en gister nog zwart, is
nu peper en zout.

De stilstaande boomen
zijn, witter als wasch,
verwenscht en veranderd
in boomen van glas.

Vol sprieten van boven,
gevlerkt en gevlugd,
die wijzen, lijk vingers,
omhooge in de lucht.

Besponnen van onder
vol netten, die, fijn,
van ‘t een hout in ‘t ander
gespellewerkt zijn.

Zoo versch ligt de ruwrijm,
zoo helder, als ooit
viel, versch uit den hemel,
eens manna gestrooid.

Zoo lief ligt de ruwrijm
op ‘t gers, dat die moet
verzetten, voorzichtig
verzet zijnen voet.

Kristalen woestijne,
vol wonderen, vergunt
me eene ure uw genot nog:
och arme, ge en kunt!

De zonne is gerezen,
de wreede, zij velt
omleege al uw’ schoonheid,
o wintersch geweld!

De boomen, ze treuren,
van alles ontbloot:
een boodschap, och arme, en
een beeld van de dood!

De dagen en maanden
zal ‘t lijden weêrom,
eer ‘t leven en licht is
en blad hier, en blom!

Guido Gezelle, 1893

90 jaar na 11/11/1918…

PASSCHENDAELE: Stretcher bearers struggling through the mud near Boesinghe, Belgium. August 1, 1917Vrede

Schoon is het gout het schooste der metalen,
Schoon t’alebast, en t’luchtigste crystal,
Schoon is het licht wanneer de son gaet dalen,
Schoon t’elpenbeen, en t’rosenroot coral,
Schoon is de mey met bloemen sonder tal,
Schooen is de Seeg’ met haer becranste sweerden,
Maer, die de croon moet dragen boven al,
Schoon is de vree de schoonste opder eerden.

Dirck Rafaëlsz. Camphuysen, 1586-1627

Bijschrift bij de foto, die onder een Creative Commons licentie op Flickr werd geplaatst door Guano:

Photographed during the Battle of Pilckem Ridge (part of the Third Battle of Ypres) by Lt. J.W. Brooke.

The Third Battle of Ypres stretched from July 31 to November 6, 1917. The Allies advanced through four miles of mud, which was later lost to the Germans in their “Michael” offensive. In the Third Battle of Ypres, the Allies suffered 448,000 killed and wounded, and the Germans suffered 260,000 killed or wounded. The battlefield was a quagmire of mud, made worse by heavy rains. Whole divisions were sent to their slaughter in waves of misery and carnage. Ah… the GLORY of War!

Byvoet, Artemisia Mater herbarum

Artemisia vulgaris in zaad. Foto: Sten Porse, GNU free documentation licenseDen Byvoetis seer goet voor alle Vrouwe-qualen,
(En die dat niet gelooft comt grootelijckx te faelen)
Het Moederlyck gebreck dat doet dit Cruyt vergaen,
’t Sy in den Vrouwen-dranck of Maeghden-croes gedaen.
Die geene stonden heeft, oft heeft beslote winden
En die niet baeren can sal hier in hulpe vinden.
De opstyginghe oock en den geswollen buyck
En de opdraghtigheyt vergaet met dit ghebruyck,
Het crimpen van den buyck, de pyne in de leden,
De moeder in de keel en ’t sincken naer beneden
Door couw of hitte groot comt sy haer te misgaen
Hier door soo sal een vrouw geen leet meer onderstaen
Is sy melanckolick of sieck door haer gebreken
Of light sy op de aerd’ door haer gewelt besweken,
Is voor de quaede const een wonder medicyn
En voor die door het gaen of anders moede syn.

Ian van Meerbeeck, “Den Nederlantschen Cruydthof (een’ Herbarius op rym.)” Antw. 1716

De foto bij deze rijmen is van Sten Porse, en valt onder een GNU free documentation license.

Guychelheyl, Anagalis

Guichelheil, Anagalis (Scarlet Pimpernel). Foto: Freebird4, Creative Commons LicenseHet heelt de wonden toe, treckt spinters uyt de wonden
In tantsweer wort dit Cruyt seer deughdelyck bevonden,
Wanneer het langsch den neus wort by den tant gedaen,
Het suyvert oock het Hooft die dat soo nemen aen.
Dat sy maer hunne keel daer mede voeghtigh maecken
Sy sullen tot hun but op corten tydt geraecken,
Die het met honingh neemt doet d’oogen worden claer
Dat-men door de practyck sal worden eens gewaer,
Dit Cruyt met wyn genut, gedaen oock by de bieren
Doet aen de lever deught, geleyck als aen de nieren
Door sweeten doet dit Cruyt de Peste oock vergaen
Dit Cruyt can het vergif besonder wederstaen,
Wanneer het quaet gediert gebeten heeft de honden
Als dan wort de quetsuer met guychelheyl bewonden,
Den uytvallende Aers die wort gedreven uyt
Met roode, maer de blauw maeckt een geslote bruyt.

Ian van Meerbeeck, “Den Nederlantschen Cruydthof (een’ Herbarius op rym.)” Antw. 1716

De foto bij van het Guichelheil (Anagallis arvensis subsp. arvensis) is van Freebird4 en valt onder een Creative Commons Licentie.
In het eerste vers heb ik ‘spinters’ letterlijk overgenomen van mijn bron (“De Nederlandse poëzie van de 17de en 18de eeuw in 1000 en enige gedichten”, samengesteld door Gerrit Komrij). Ik vraag mij echter af, of het daar wellicht om een drukfout gaat.

Bryona, wilden wyngaert

Bryonia dioica - heggenrankDen wortel wort gestampt om waeter uyt te krygen
Maekt weeck den camerganck gestampt met myn en vygen
Hy scheyt geronnen bloedt, op nyn-naegels gedaen
Doet sweeren en het zeer der nagels haest vergaen,
Den wortel geeft een sap voor taeye voghtigheden
Om gal en ander sleym te jaegen naar beneden
Met Mastick en Caneel soo wort dit sap verteert
Op dat de maege niet door dit wort omgekeert.
Besmetheyt, swymeling of welde hoofts-gebreken
Syn dickwils door dit sap weer wonderlyck geweken,
De vruchten van Brion die op de huyt geleyt
Die doen van ruydigheyt de handen syn bevreyt,
Den wortel, erten-meel can een claer huyt verleenen,
Den wortel uyt het vleesch, treckt splinters, pylen, beenen,
Die in de lommeringh comt van dit cruyt te staen,
Die sal den Blixem niet vermogen doot te slaen.

Anonie 17de Eeuw

Het kruid dat hier bedoeld wordt, is niet de wilde wingerd (Parthenocissus sp.) zoals wij die kennen, maar de heggenrank, Bryonia dioica, waar ik eerder al over schreef. De medicinale toepassingen uit dit gedicht kom ook ten dele in de laatste paragraaf van mijn oude blogpost terug.

De spin

KruisspinJantje zag een spinkop hangen;
ô, Riep hij, dat diertje is schoon!
Zie eens vader; wat al kleuren,
En zoo net geschikt! mijn zoon,
Dus was ’t antwoord van den vader,
Raak toch aan dat diertje niet!
’t Schoone huidje dekt een boosheid,
Die gij niet van buiten ziet.
’t Is vergiftig; ’t zou u kwetsen;
Al zijn schoon is valsch vernis;
’t Kan u toch tot lering strekken,
Wijl ’t een beeld der ondeugd is.
De ondeugd is voor ’t oog aanloklij,
Maar van binnen vol venijn;
Kon dit monster u bekooren,
’t Zou u spoedig doodlijk zijn.

Pieter ‘ t Hoen 1744-1828

Tja, Bart… het gebrek aan verwondering bij de ‘grote mensen’ lijkt van alle tijden…

uit ‘To Autumn’

Apples - Foto: Jonas, Creative Commons LicenseSeason of mists and mellow fruitfulness,
Close bosom-friend of the maturing sun;
Conspiring with him how to load and bless
With fruit the vines that round the thatch-eves run;
To bend with apples the moss’d cottage-trees,
And fill all fruit with ripeness to the core;
To swell the gourd, and plump the hazel shells
With a sweet kernel; to set budding more,
And still more, later flowers for the bees,
Until they think warm days will never cease,
For Summer has o’er-brimm’d their clammy cells.

John Keats, 1795-1825
(Fragment uit ‘to Autumn‘, een gedicht dat werd geschreven in 1819 en gepubliceerd in 1820.)

De foto bij dit gedicht is van Jonas en valt onder een Creative Commons Licentie.

September

Asters.  Foto: sigusr0, Creative Commons License
My life’s long radiant Summer halts at last,
And lo! beside my path way I behold
Pursuing Autumn glide: nor frost nor cold
Has heralded her presence; but a vast
Sweet calm that comes not till the year has passed
Its fevered solstice, and a tinge of gold
Subdues the vivid colouring of bold
And passion-hued emotions. I will cast

My August days behind me with my May,
Nor strive to drag them into Autumn’s place,
Nor swear I hope when I do but remember.
Now violet and rose have had their day,
I’ll pluck the soberer asters with good grace
And call September nothing but September.

Ella Wheeler Wilcox 1850-1919

De mijnwerkers

Boven de grond

ochtendmistNog dekt de morgennevel
Het grijs bedauwde veld,
Schoon ’t purper in het Oosten
Een held’re dag voorspelt.
Daar glanst de toorts des hemels,
De zwaluw klieft de lucht,
En menig deur en venster
Gaat open in ’t gehucht.
Daar komt allengs meer leven:
De mannen treden uit
Met spa, houweel en hamer;
De mijnklok wordt geluid.
Daar gaan zij, kloek en moedig,
Maar ernstig, stil en stroef,
En vrouwen, meisjes, knapen;
Gaan mee naar gindse groef.
Voor hen ook toeft de dagtaak
Op ’t bovenvlak der mijn,
Als duizend voeten lager
De vaders werkzaam zijn.
’t Flanel wordt aangeschoten,
Men wisselt kus en groet;
De werkers dalen neder,
De afgrond tegemoet.

W. J. van Zeggelen 1811-1879

(De foto is van Mance, en valt onder een Creative Commons Licentie.)