Categorie: Poëzie – Poetry

Tuin – Chr. J. Van Geel

Tuin – Chr. J. Van Geel

Altijd wordt de tuin bezocht, de zachte aarde,
door ruisende regen, het klimop groeit de hagel
tegen, het gras verbergt wat het drinkt, een zanderige
plek krijgt putjes, het regent klapmutsjes op het water,
kleine hagel streelt de losse grond met wimpers,
natte sneeuw met grote plekken niets ertussen,
grote vlokken natte sneeuw met mos, het eikje
met het bruine blad, en ook de altijd groene
struik onder het raam – gebloemde lappen stof,
grote bloemen ruisende regen gewonden
om de zon als armen om het hoofd, de regen,
weer de regen op de zachte aarde.

Christine J. Van Geel

Bosanemoon – Wood Anemone

Anemone nemorosa | Bosanemoon - Wood anemone

 
 

Wood Anemone

The wood anemone through dead oak leaves
And in the thickest woods now blooms anew,
And where the green briar and the bramble weaves
Thick clumps o’green, anemones thicker grew,
And weeping flowers in thousands pearled in dew
People the woods and brakes, hid hollows there,
White, yellow and purple-hued the wide wood through.
What pretty drooping weeping flowers they are:
The clipt-frilled leaves, the slender stalk they bear
On which the drooping flower hangs weeping dew,
How beautiful through April time and May
The woods look, filled with wild anemone;
And every little spinney now looks gay
With flowers mid brushwood and the huge oak tree.

John Clare (1793-1864)

Met mijn beste Wensen… My best Wishes

Sneeuw

In deze sneeuw ben ik een tekening.
Een plaat, waarop ik langzaam levend ben.
Er is geen onderscheid tussen de boom en mij
dan dat ik hier en daar bewegend ben.

Verzonken in het eindeloze wit,
dat om mij ligt geopend, ben ik dit.
Bevangen door dezelfde zuiverheid,
waar in de verte ook een kraai op zit.

Gerrit Achterberg
uit: Verzamelde gedichten
Querido, Amsterdam 1984

I’ll try to translate:

Snow

In this snow, I’m nothing more than a drawn figure…
A picture, in which  I am a small but living dot.
There is no difference between the tree and I,
except that I’m moving slowly, slowly on…

Drowned in this endless white,
That lies around me open now, I am just this.
Overcome by the same imaculacy
In which  – there, on that spot – I see a crow.

(Gerrit Achterberg
Collected Poems)

March

Ranunculus ficaria - Speenkruid, Lesser Celandine
Ranunculus ficaria - Speenkruid, Lesser Celandine

Slayer of the winter, art thou here again?
O welcome, thou that bring’st the Summer nigh!
The bitter wind makes not the victory vain
Nor will we mock thee for thy faint blue sky.
Welcome, O March! Whose kindly days are dry.
Make April ready for the throstles’ song,
Thou first redresser of the winters’ wrong.

William Morris (1834-1896)

(Iemand stuurde me onlangs via mail een erg mooi natuurgedicht.  Helaas raakte het gedicht ergens  verloren.  Ik zou het fijn vinden het opnieuw te ontvangen!)

uit ‘Personifications’

Galanthus nivalis - Sneeuwklokje
Galanthus nivalis - Sneeuwklokje
Brother, joy to you!
I’ve brought some snowdrops; only just a few,
But quite enough to prove the world awake,
Cheerful and hopeful in the frosty dew
And for the pale sun’s sake.

 

Christina Rossetti, 1830 – 1894

‘Personifications’ is lang gedicht uit Rossetti’s bundel ‘A Pageant’, waarin de maanden van het jaar elkaar in gepersonifieerde vorm ontmoeten. Het gedicht begint met ‘Januari’, die in een gezellige cottage bij de haard in een zetel zit. Een paar roodborstjes tikken op de deur en worden binnengelaten om wat kruimels te eten. Terwijl ze zitten te pikken wordt er opnieuw aangeklopt. Januari’s zus Februari komt binnen, en heeft een handvol sneeuwklokjes voor haar broer bij…

Slaapt gij nog?

Winterse meidoornhaag - Foto: Pluralzed, Creative Commons License
Winterse meidoornhaag - Foto: Pluralzed, Creative Commons License

Slaapt gij nog, gedaagde kruinen
van de onzochte doorentuinen;
slaapt gij nog, en weet gij niet
dat de ontwekte zonne u ziet?

Dat alreê de dagen langen
zichtbaar, en de stralen strangen
van de lente? Ontwekt welaan,
doornen, en wilt wakker staan!

Onlangs nog, met sneeuw doorschoten,
hebt gij, naast uw’ stamgenoten,
weken lang den tijd verbeid,
vaste in uwe onroerbaarheid.

Guido Gezelle
(begin van een gedicht over meidoorns, volgende strofen volgen later)

Het ruwrijmt

Frost Chamber. Foto: bbodjack - Creative Commons License
Frost Chamber. Foto: bbodjack - Creative Commons License

Het ruwrijmt, het brimmelt,
en ‘s winters geweld
heeft varings al ‘t hout in
zijn’ schoonheid hersteld.

Het stond daar en treuren,
van alles ontbloot;
vol deernisse, och arme, en
een beeld van de dood!

Nog maanden en dagen
zal ‘t lijen eer ‘t alom
weêr licht is en leven,
en blad hier, en blom.

“‘t En zal,” zei de Winter,
“‘t en zal,” en zoo zaan
is houtwaards hij ijskoud
aan ‘t asemen gegaan.

Het hout wordt te bloeien
en ‘t blinkt, zoo medeen,
vol heerlijke blommen,
vol edel gesteen.

Geen takske, geen tuitje,
geen spinnekopnet,
of dikke is ‘t met baarden
en burstels bezet.

Met baarden en burstels,
zoo licht en zoo snel,
‘t en groeit op geen lammeren
zulk witwollig vel.

‘t En zwemmen geen zwanen
zoo helder van vacht,
als ‘t hout daar de ruwrijm
op rustte eenen nacht.

Met elsens van ijs al
hun’ toppen getooid,
gescherpt staan de hulsten,
veel schoonder als ooit.

Zijn’ boorden beruwrijmd,
is ‘t ijfteblad eer
een blomme als een blad nu,
geen ijfteblad meer.

‘t Gestreuvelde sperhoofd,
wel tien jaar veroud,
en gister nog zwart, is
nu peper en zout.

De stilstaande boomen
zijn, witter als wasch,
verwenscht en veranderd
in boomen van glas.

Vol sprieten van boven,
gevlerkt en gevlugd,
die wijzen, lijk vingers,
omhooge in de lucht.

Besponnen van onder
vol netten, die, fijn,
van ‘t een hout in ‘t ander
gespellewerkt zijn.

Zoo versch ligt de ruwrijm,
zoo helder, als ooit
viel, versch uit den hemel,
eens manna gestrooid.

Zoo lief ligt de ruwrijm
op ‘t gers, dat die moet
verzetten, voorzichtig
verzet zijnen voet.

Kristalen woestijne,
vol wonderen, vergunt
me eene ure uw genot nog:
och arme, ge en kunt!

De zonne is gerezen,
de wreede, zij velt
omleege al uw’ schoonheid,
o wintersch geweld!

De boomen, ze treuren,
van alles ontbloot:
een boodschap, och arme, en
een beeld van de dood!

De dagen en maanden
zal ‘t lijden weêrom,
eer ‘t leven en licht is
en blad hier, en blom!

Guido Gezelle, 1893

’t was nacht, pikdonkere nacht…

pitch darkToen ik gisteravond wat later naar huis kwam gereden, viel het me op hoe diep, diep donker het was.

Hier in de buurt is men (gelukkig) vrij zuinig geweest met straatverlichting, en behalve van prachtige sterrenhemels kunnen we dus ook nog van echt donkere nachten genieten.
En toen dacht ik plots aan dat plaagversje uit mijn kinderjaren:

’t Was nacht, pikdonkere nacht.
Vijf rovers zaten in hun hol,
De hoofman sprak:
“Piet, Piet… vertel eens iet’!”
En Piet begon:

’t Was nacht, pikdonkere nacht.
Vijf rovers zaten in hun hol,
De hoofman sprak:
“Piet, Piet… vertel eens iet’!”
En Piet begon:

’t Was nacht, pikdonkere nacht.

90 jaar na 11/11/1918…

PASSCHENDAELE: Stretcher bearers struggling through the mud near Boesinghe, Belgium. August 1, 1917Vrede

Schoon is het gout het schooste der metalen,
Schoon t’alebast, en t’luchtigste crystal,
Schoon is het licht wanneer de son gaet dalen,
Schoon t’elpenbeen, en t’rosenroot coral,
Schoon is de mey met bloemen sonder tal,
Schooen is de Seeg’ met haer becranste sweerden,
Maer, die de croon moet dragen boven al,
Schoon is de vree de schoonste opder eerden.

Dirck Rafaëlsz. Camphuysen, 1586-1627

Bijschrift bij de foto, die onder een Creative Commons licentie op Flickr werd geplaatst door Guano:

Photographed during the Battle of Pilckem Ridge (part of the Third Battle of Ypres) by Lt. J.W. Brooke.

The Third Battle of Ypres stretched from July 31 to November 6, 1917. The Allies advanced through four miles of mud, which was later lost to the Germans in their “Michael” offensive. In the Third Battle of Ypres, the Allies suffered 448,000 killed and wounded, and the Germans suffered 260,000 killed or wounded. The battlefield was a quagmire of mud, made worse by heavy rains. Whole divisions were sent to their slaughter in waves of misery and carnage. Ah… the GLORY of War!

Byvoet, Artemisia Mater herbarum

Artemisia vulgaris in zaad. Foto: Sten Porse, GNU free documentation licenseDen Byvoetis seer goet voor alle Vrouwe-qualen,
(En die dat niet gelooft comt grootelijckx te faelen)
Het Moederlyck gebreck dat doet dit Cruyt vergaen,
’t Sy in den Vrouwen-dranck of Maeghden-croes gedaen.
Die geene stonden heeft, oft heeft beslote winden
En die niet baeren can sal hier in hulpe vinden.
De opstyginghe oock en den geswollen buyck
En de opdraghtigheyt vergaet met dit ghebruyck,
Het crimpen van den buyck, de pyne in de leden,
De moeder in de keel en ’t sincken naer beneden
Door couw of hitte groot comt sy haer te misgaen
Hier door soo sal een vrouw geen leet meer onderstaen
Is sy melanckolick of sieck door haer gebreken
Of light sy op de aerd’ door haer gewelt besweken,
Is voor de quaede const een wonder medicyn
En voor die door het gaen of anders moede syn.

Ian van Meerbeeck, “Den Nederlantschen Cruydthof (een’ Herbarius op rym.)” Antw. 1716

De foto bij deze rijmen is van Sten Porse, en valt onder een GNU free documentation license.